Goed en voldoende licht dat is afgestemd op de eigenschappen van de gebruiker is nodig voor een optimale werkprestatie. Ter voorkoming van ongevallen, lichamelijk letsel en gezondheidsschade heeft de wetgever verlichting ook opgenomen in de Arbowet en het Arbobesluit.
Daarnaast zijn er normen die handvatten geven voor licht en verlichting:
- NEN-EN 12464-1:2021 Werkplekverlichting - Deel 1: Werkplekken binnen
- NEN-EN 12464-2:2014 Werkplekverlichting – Deel 2: Werkplekken buiten
- NEN 3087:2011 Visuele Ergonomie
- NEN 1891:2016 Meten van Lichtprestaties
Update norm NEN-EN 12464-1
In augustus 2021 verscheen de geüpdatete norm NEN-EN 12464-1:2021 Licht en verlichting – Werksituaties – Deel 1: Werkplekken binnen. Deze norm voorziet in een ‘Praktijkverlichtingssterkte’ voor verschillende werksituaties. Dit is de vereiste gemiddelde minimum verlichtingssterkte aan het einde van de onderhoudsperiode op het aangegeven werkvlak of ruimte. Ook geeft deze norm gedetailleerde eisen voor verschillende werkplekken en ruimten, zoals operatiekamers, kantoren en klaslokalen.
Waarom een update van deze verlichtingsnorm?
Elke 5 jaar wordt gekeken of een norm moet worden bijgesteld of vernieuwd. Een update van de norm was nodig omdat er nieuwe verlichtingsproducten en lichtmogelijkheden, andersoortige lichtregelingen en voedingsapparaten op de markt zijn gekomen. Het gaat om een geharmoniseerde Europese norm. Daarom kostte het de nodige moeite om de bij de Europese Norm aangesloten landen weer op 1 lijn te krijgen.
Wat is er veranderd in de nieuwe norm voor verlichting?
Dit zijn de meest opvallende veranderingen:
- De verhouding tussen licht op het werkvlak en de directe omgeving is beter. Dit moet voorkomen dat een werknemer in een donkere werkruimte moet werken.
- Een overzicht van de kleurweergave van de lichtbron bij het uitvoeren van verschillende soorten werk. Een slechte kleurweergave maakt dat de verlichting de natuurlijke kleur van de menselijke huid en materialen onjuist weergeeft.
- Een betere aanwijzing van de verticale verlichtingscomponent. De werknemer moet in een werkruimte goed de afmetingen kunnen waarnemen. Daarnaast is het voor de veiligheid van belang dat hij de obstakels in de loopweg goed kan zien en het gezicht en de gezichtsuitdrukking van anderen goed kan waarnemen.
- In de nieuwe norm voor verlichting is nu ook meer aandacht voor de invloed van licht op de mens, het gebruik van ledverlichting, het gebruik van daglicht en het onderhoud.
Toelichting op de geüpdatete norm voor verlichting
De belangrijkste punten in deze norm voor verlichting staan hieronder.
Ontwerpcriteria verlichting
Uitgangspunt bij het ontwerpen van een verlichtingsinstallatie is de functie van de betreffende ruimte en het soort werk. Hieruit volgen globaal de verlichtingssterkte en de afschermhoeken van de verlichtingsarmaturen tegen verblinding. Maar dit is ook van belang voor de kleurweergave factor en zo nodig de lichtkleur (kleurtemperatuur). Een verlichtingssterkte van 500 lux met een kleurtemperatuur van 3000 – 4000 Kelvin en een kleurweergavefactor groter dan 80 is in het algemeen goed te noemen.
Verlichting van de omgeving
In een werkruimte is niet alleen het horizontale licht op het werkvlak van belang. Ook de verlichting van de ruimte zelf is belangrijk voor de beleving van de ruimte. Het kunnen zien van diepte, breedte en hoogte van de ruimte draagt bij aan het welbevinden van de werknemer. Een goede daglichtfactor (de hoeveelheid daglicht die een ruimte binnenkomt door de ramen) heeft een positieve invloed op het energieverbruik en op het welbevinden en bioritme van de mens.
Luminantieverdeling
De norm geeft aan dat aandacht moet zijn besteed aan een goede helderheidsverdeling. De rekeneenheid hiervan is de luminantie. Luminantieverhoudingen (contrastverhoudingen) groter dan 1:10 tussen werkvlak en omgeving geven visuele hinder. Daarbij is ook het beeldscherm een werkvlak. Luminanties hoger dan 100.000 cd/m² geven grote oogschade.
Reflecterende oppervlakken (spiegelend en diffuus)
Doordat het licht reflecteert op een oppervlak, wordt dat vlak zichtbaar. Maar een oppervlak kan het licht van de lichtbron/armatuur ook hinderlijk reflecteren. Denk bijvoorbeeld aan spiegels, gladde gepolijste oppervlakken en hoogglans geverfde oppervlakken. Vloeren, wanden en plafonds van werkruimten, maar ook werkvlakken, machines en gereedschappen moeten diffuus zijn, zodat deze niet spiegelend reflecteren.
Verschillende verlichtingssterkten voor verschillende situaties
De norm beschrijft verschillende verlichtingssterkten voor verschillende situaties. In de norm staan de verlichtingssterkten voor de verschillende werkruimten en werktaken. Het woord “werk” moeten we ruim interpreteren: namelijk overal waar een werkwoord van toepassing is. Uitgegaan wordt van de ‘praktijkverlichtingssterkte’. Dit is de verlichtingssterkte op het werkvlak die aan het einde van de onderhouds- of vervangingsperiode van de verlichtingsbronnen en -/armaturen nog aanwezig moet zijn. Omdat het lang duurt voordat ledverlichting vervangen wordt, is het mogelijk dat gedurende lange tijd te veel aan verlichtingssterkte en lichtenergie moet worden verbruikt. Daarom is het beter om uit te gaan van ‘constant light output’. Deze CLO houdt van het begin tot het einde de verlichtingssterkte op normniveau en beperkt het energieverbruik.
Omgeving rondom het werkvlak moet ook verlicht zijn
De verlichtingssterkte op het werkvlak is in de norm de basis voor goede verlichting. Men wil voorkomen dat een werknemer door energiebesparende maatregelen in een donkere ruimte moet werken. Daarom staat in de norm dat de omgeving rondom het werkvlak ook verlicht moet zijn. In de norm staat nu precies hoeveel die verlichtingssterkte ten opzichte van het werkvlak minder of meer mag zijn.
In de norm is ook de factor voor een goede gelijkmatigheid van de verlichtingssterkte opgenomen. Zowel op het werkvlak als in de ruimte.
Ook de verticale en cilindrische verlichtingssterkte is in de norm opgenomen. Om te voorkomen dat werkruimtes als onbehaaglijk of sociaal onveilig worden beschouwd, is een goede verhouding tussen diffuse en gerichte verlichting van belang. Dit heet ‘modeling’. Het gerichte licht is vooral bedoeld voor het aanlichten van wanden, plafond, looppaden, planten en kunst. Een ruimte met alleen gericht licht, zonder diffuse werking, mist dus een verlichtingscomponent.
Daglicht telt mee
Ook daglicht mag als verlichtingscomponent meetellen. Bij een verlichtingsontwerp wordt daglicht niet meegenomen. Maar in de dagsituatie kan natuurlijk van het daglicht als lichtbron gebruik worden gemaakt. Nieuwe schakel- en regelmogelijkheden maken het mogelijk om deze natuurlijke lichtbron te gebruiken in combinatie met de kunstlichtbron. Zeker handig voor het verantwoord energieverbruik van de verlichting.
Verblinding leidt tot onveiligheid
Kunstlichtbronnen en verlichtingsarmaturen kunnen mensen bij het uitvoeren van hun werk verblinden. Hoge verblindinggraden kunnen leiden tot onveilige situaties met letsel tot gevolg. Werknemers zien dan obstakels en veiligheidsteksten en -signalen niet.
Onbehaaglijke verblinding geeft discomfort bij het werk, leidt tot arbeidstijdverlies en mogelijk verzuim. Afschermingen en lichtregelingen kunnen verblinding voorkomen. Let hierbij ook op deugdelijke daglichtwering van de vensters.
Andere aspecten van verlichting in het interieur
In de norm zijn kleurtemperaturen van de lichtbronnen en armaturen opgenomen. Een goede lichtkleur van de lichtbron heeft bij voorkeur een totaal spectrale verdeling in de juiste verhouding. Wat betekent dat? Als je zon en daglicht via een prisma ontleedt, dan zie je alle kleuren van het lichtspectrum. Dus als je een kunstlichtbron (led) via een prisma ontleedt, wil je ook alle kleuren (golflengten) zien. Zo zien we de vlakken in de werkruimte en de huid van de mens en materialen op een natuurlijke manier. Daglicht heeft een kleurweergavefactor van 100. Een kleurweergave met een factor kleiner dan 80 is slecht te noemen.
Flikkeringen en stroboscopische effecten
Elektrisch aangestuurde verlichting (niet-zijnde gloeilampverlichting) geeft als gevolg van de gebruikte wisselspanning ook een wisselende verlichtingssterkte. Het menselijk visueelsysteem is hier gevoelig voor. Dat kan lichamelijk ongemak geven. Ook kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Zo kan het bijvoorbeeld lijken dat draaiende delen stil staan. Het gebruik van goede voorschakelapparaten, omvormers (drivers) en regelaars (vooral bij het dimmen) kunnen flikkeringen en stroboscopische effecten voorkomen.
Wat betekent dit voor arboprofessionals?
Een goed verlichtingsontwerp met de juist gekozen armaturen en regelaars maakt dat medewerkers efficiënt kunnen werken en bezoekers tevreden zijn.
Voor arboprofessionals betekent dit dat zij van de ontwerpers van het lichtplan en de lichtinstallatie moeten eisen dat het verlichtingsontwerp voldoet aan de normen NEN-EN 12464-1 en NEN 3087. Ook moeten de ontwerpers een deugdelijk visuele presentatie laten zien met 3D voorstelling en bijbehorende zogenaamde ‘ISO-LUX diagrammen’. Om te weten of een verlichtingsinstallatie ook volgens de normen is gemaakt, kan de arboprofessional eisen dat deze na oplevering wordt nagemeten volgens de norm NEN 1891.
Tekst | Paul JM Settels Eur.Erg., Visual ergonomist / Redactie | Redactie Arbo