Autonomie gaat over zeggenschap van werkenden. Over de manier waarop zij hun taken uitvoeren. Of ze zelf het werktempo, de volgorde in taken en de werkwijze mogen bepalen.
Veel protocollen: weinig autonomie
Orderpickers in een distributiecentrum hebben bijvoorbeeld een zeer lage autonomie. Hun werktempo en de volgorde waarin ze hun taken uitvoeren, wordt bepaald door een managementsysteem. Bovendien hebben ze vaak geen invloed op hoe ze hun werk uitvoeren. Veel werkenden in (semi)publieke sectoren hebben ook een lage autonomie. De vele protocollen en regels bepalen hoe zij hun werk moeten doen.
Hoge autonomie buffer tegen burn-outklachten
De afgelopen jaren daalde de autonomie. Inmiddels heeft ruim veertig procent van de werkenden in Nederland een lage autonomie. Onder werkenden met een laag opleidingsniveau is dat zelfs bijna zestig procent. Dat blijkt uit onderzoek van TNO (NEA, 2020).
Werkenden met een lage autonomie hebben vaker burn-outklachten en verzuimen vaker dan werkenden met een hoge autonomie. Zeker als de taakeisen en de werkdruk hoog zijn. Ook hebben zij minder plezier in hun werk en voelen zij zich minder betrokken bij de organisatie. Een hoge autonomie is een goede buffer tegen het ontwikkelen van spannings- en burn-outklachten.
Om spanningsklachten en burn-out te voorkomen, moeten werkgevers beleid vaststellen om psychosociale arbeidsbelasting (PSA) tegen te gaan. Dat staat in de Arbowet. Veel werkgevers richten zich bij de aanpak van werkstress en burn-out vooral op de individuele werknemer, zijn veerkracht, persoonskenmerken en privéleven. Daarmee leggen ze de arbeidshygiënische strategie naast zich neer en slaan ze de twee eerste, verplichte stappen over: het nemen van bronmaatregelen en collectieve maatregelen.
Dat is kwalijk en het sorteert ook geen effect. Dat zien we terug in de cijfers. Het aantal werkenden met burn-outklachten stijgt al jaren gestaag.
Een op de drie werkenden leeg na een werkdag
Een op de zes heeft inmiddels burn-outklachten, een op de drie voelt zich dagelijks tot enkele keren per maand leeg aan het einde van de werkdag. En al jaren vraagt ongeveer veertig procent van de werkenden om meer maatregelen tegen werkdruk en werkstress, omdat werkgevers geen maatregelen nemen of omdat de genomen maatregelen niet helpen (TNO, NEA 2020)
Koolmees: ‘Structureel aan de slag met autonomie’
Ook de onderzoekers van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uiten in het rapport ‘Het betere werk’ hun zorgen over de lage autonomie: hoge taakeisen en een geringe autonomie zijn een giftige combinatie. Het leidt tot hoge werkstress en uitval.
En Wouter Koolmees, voormalig minister van SZW, gaf eind juni 2021 in een commissiedebat over arbeidsomstandigheden aan, dat hij vindt dat werkgevers en werknemers structureel aan de slag moeten met het verhogen van de autonomie. Werkenden moeten volgens hem meer ruimte krijgen in de uitvoering van hun werk en meer grip krijgen op hun werktijden.
RI&E-verplichting PSA onvoldoende
Voor werkgevers zijn er veel mogelijkheden om autonomie te verhogen. Dat begint met het op orde brengen van het PSA beleid. Start met een uitgebreide check. Is er überhaupt beleid? En waar is dat vastgelegd?
Uit een brief aan de Tweede Kamer blijkt dat veel werkgevers niet voldoen aan de RI&E-verplichting op het gebied van PSA-risico’s. Controleer of de RI&E compleet, betrouwbaar en actueel is. En vul de RI&E aan met maatregelen om de autonomie te verhogen. Denk daarbij aan afspraken over het werktempo, de manier van werken en terugdringen van monotoon werk.
Onrealistische deadlines
In veel organisatie ligt het werktempo hoog. Bijna vier op de tien werkenden zegt vaak snel en hard te moeten werken. Het is belangrijk om na te gaan of het tempo echt zo hoog moet zijn. Het werktempo ligt te hoog of de hoeveelheid werk is te groot als werkenden steeds vaker pauzes overslaan of te vaak moeten overwerken.
En waar is er ruimte is voor zeggenschap? Zijn deadlines realistisch? Of loopt iedereen continu achter de feiten aan? Kunnen werkenden zelf het tempo bepalen? Of zijn ze te vaak afhankelijk van input van anderen? Liggen pauzes vast of kunnen ze zelf even rusten als daar behoefte aan is.
Meer vrijheid in manier van werken
Naast een gezond werktempo is vrijheid in de manier van werken belangrijk voor een hoge autonomie. Dat betekent dat de organisatie van het werk onder de loep genomen moet worden. Zijn regels en protocollen nuttig of beperken ze te veel het vakmanschap van de werkenden? Kunnen werkenden zelf bepalen in welke volgorde ze hun taken afronden, op welke manier en wanneer? Of ligt dat allemaal minutieus vast? Meer vrijheid in de manier van werken, geeft werkenden meer grip op hun werk. En meer grip zorgt voor een betere bescherming tegen het ontwikkelden van burn-outklachten.
Dring monotoon werk terug
Ook het terugdringen van monotoon werk verhoogt de autonomie. In de Arbowet staat dat monotone en tempo-gebonden arbeid vermeden of beperkt moet worden. Voeren werkenden de hele dag dezelfde taken uit? Zoals de orderpickers in een distributiecentrum. Of is er afwisseling tussen werkzaamheden? En is al het werk (mentaal of fysiek) zwaar? Of wordt zwaar werk afgewisseld met lichtere werkzaamheden? Een gezonde balans tussen taken zorgt ervoor dat werkenden tijdens hun werk voldoende kunnen herstellen van hun inspanning.
Een hogere autonomie ligt binnen handbereik als je werkprocessen aanpast en de focus verlegt van het individu naar een collectieve aanpak. Denk daaraan als je volgende week een reclame van de week van de werkstress voorbij ziet komen. En denk aan de werkenden die als elastiekjes steeds verder worden opgerekt. Zij breken een keer. Er zit een grens aan het oprekken van de veerkracht.